Enige ervaringen a/b van het ms Kaimana op de westkust van Sumatra. omstreeks de vijftiger jaren
De vaart rondom Sumatra was toen heel avontuurlijk want het betrof een deels nog niet volledig in kaart gebracht gebied.
Aan boord werden nog bijdragen geleverd in het uittekenen van kustprofielen ten behoeve van de productie van kaarten en gidsen.
Eén wtk die een goede hand van tekenen had, stond vaak op de brug om schetsen van kustprofielen te maken.
Op één van de zeekaarten van dat gebied stond een geheimzinnige aantekening die niet voor de kaartenmakers was bedoeld: visgronden.
Als het even kon en de dienstregeling het toeliet werd op die plek een paar uur geankerd en hing iedereen van hoog tot laag met een geaasd lijntje over de railing.
Het bleek al ras een uitstekende vis stek want de een na de andere kakap werd aan dek gehesen.
Tegen middernacht was het feest voorbij en ging het weer anker op. De andere dag geurde het hele schip met zijn drie kombuizen -één voor de officieren en passagiers,
één voor de Chinezen en één voor de Indonesiërs- naar vers gebakken vis.
Op een zekere dag ontvingen we een berichtje dat het ms. Karaton op Nias bij Gunung Sitoli op het strand was gevaren en kregen we opdracht assistentie te verlenen.
U moet weten dat vroeger op heel veel plaatsen het vaarwater niet al te nauwkeurig was aangegeven en dat soms het passeren van een stok aan de verkeerde kant voldoende was
om een schip in moeilijkheden te brengen. Het schip was in dit geval de stok aan de verkeerde kant gepasseerd en zat daardoor hoog en droog op het strand.
De Karaton had zelf nog geprobeerd -om volle kracht achteruit draaiend- van het strand af te komen maar kwam door het opwervelende zand, midscheeps steeds meer geboeid te zitten.
De Kaimana gaf met behulp van de motorsloep een lijntje uit, dat door de stuurman door de branding werd gezwommen en zo kon een sleeptros worden overgetrokken en verbinding gemaakt.
Bij elk hoogwater werd geprobeerd om beweging in het gestrande schip te krijgen maar dat lukte steeds niet.
Bij laag water liep de bevolking te wandelen rondom het hoog en droog zittende schip. Eindelijk gebeurde er iets op Nias.
Als versterking werd het ss. Both naar Nias gedirigeerd. Maar ook de gezamenlijke pogingen van de Kaimana en de Both hadden geen resultaat.
Uiteindelijk moest er nog een echte sleepboot uit Priok bijkomen en toen met zijn drieën schoot ineens de Karaton met een flinke snelheid van het strand
waarbij de Kaimana bijna in de grond werd geboord, de machines van beide Ka boten konden namelijk niet gebruikt worden omdat de sleeptros die gebroken was over de achterstevens in zee hing.
Een moeilijk herkenbare plaats in de groene wereld, die tot op het strand doorliep en waar als je wist waar je moest kijken een rivier in zee uit mondde, was Susu/Sinkel.
Er werd op de rede geankerd in afwachting van de komst van een lichter met palmolie en een lichter met pakken rubber –smoked rubber sheets-
afkomstig van een plantage van de Society Caouchouc Financière de Medan.
De planter kwam altijd even buurten en vertelde dan over het leven in de bush. In de chaotische tijd na de Merdeka hadden planters nog wel eens last van illegale tappers,
maar deze plantage had daar geen last van, want er leefden nogal wat tijgers in de buurt en daar hadden de inlanders een heilig ontzag voor.
Als we soms geïnteresseerd waren in een tijgervel moesten we het maar zeggen. Hij kon er wel voor zorgen.
Op een hondenwacht -na vertrek van Noordwest Sumatra- liep ik door de tunnel om de tunnelasblokken te controleren en naar de schroefas gland te kijken.
Ineens kwam er uit een kist die onder de schroefas stond, een bruin behaard handje dat toebehoorde aan een Orang Utan baby, die door de crew naar Singapore werd gesmokkeld
om daar voor grof geld te worden verkocht. De bemanning verstopte deze beestjes op de meest zonderlinge plaatsen, kettingbak, schoorsteenoploop, verfhok etc.,
meestal merkten wij er niets van behalve als zo’n beestje ziek werd, dan kwamen ze er mee op het spreekuur.
Van menselijke patiënten hadden wij al niet zoveel verstand laat staan van baby’s maar van apen baby’s helemaal niet.
In de Boonebakker stond helemaal niets over deze materie.
Stond je met een denkrimpel in je voorhoofd naar zo’n behaard wurm te kijken, maar meer dan proberen om er wat verdunde gecondenseerde melk
en wat geprakte pisang in het magere lijfje te krijgen, konden we ook niet doen. Als je zo’n apen baby oppakte greep het beestje je zo vast dat het bijna niet meer klos te krijgen was.
Je mocht van geluk spreken als zo’n beestje Singapore haalde. Meestal ging zo’n zielig hoopje ellende de pijp uit en kreeg een zeemansgraf.
In de machinekamer leerde je tijdens het manoeuvreren op de rivieren op de oostkust, je gezagvoerders kennen, ouwes die aan enkele manoeuvres genoeg hadden om langs de kant te komen
en de ouwes die er niet zoveel feeling voor hadden en zoveel machinebewegingen nodig hadden, dat er na verloop van tijd bijna geen aanzetlucht meer over was,
er was dan zo‘n 50 tot 60 keer gebruik gemaakt van de machine. De wtk van de wacht floot dan naar de brug en gaf door de spreekbuis aan dat er nog maar voor twee à drie manoeuvres lucht was,
dat hield in of onmiddellijk aan de kant of ankeren op de rivier om de luchtvaten weer op druk te brengen en later het aanleggen nogmaals te proberen.
De Hwtk die verantwoordelijk was voor de gang van zaken in machinekamer, kon het gesprek met de brug niet voeren omdat hij nog steeds bezig was om het manoeuvreerboekje in te vullen.
Eigenlijk was zo’n mislukte meer poging een hele vertoning en een afgang voor de gezagvoerder want de aankomst van een KPM schip werd altijd door heel veel mensen gadegeslagen.
Kantoorpersoneel, havenautoriteiten die in de gaten hielden of er geen schade werd veroorzaakt aan de -vaak gammele- steiger die zo mogelijk op kosten van de rederij konden worden verhaald,
ophalers en wegbrengers van passagiers, koeli`s voor het verwerken van de lading, politie, douane, militairen, de kade stond soms letterlijk zwart van de mensen.
De aankomst en het vertrek van het KPM schip was altijd een hele happening.
I. S. Schaafsma