Hantu

Het verhaal speelt zich af, omstreeks 1952, op één van de kleinere kolenstokende stoomschepen van de KPM die de diensten tussen Makassar de Kleine Sunda eilanden en de Molukken onderhielden.

In het midden van het schip bevond zich de machinekamer met de stoommachine.Voor de machinekamer lag het ketelruim.Aan beide zijden van het ketelruim waren de kolenbunkers. De stokers zorgden voor de vuren onder de ketel en de tremmers moesten zorgen dat er steeds voldoende aanvoer van kolen was. Bij volle bunkers was dat minder zwaar werk omdat de kolen vrijwel vanzelf naar de luiken tussen bunkers en ketelruim stroomden. Als de bunkers leger raakten moesten de kolen naar de luiken geschept worden.

De bunkers werden in de bunkerhavens gevuld door koelis die met manden op het hoofd de kolen vanaf de langszij liggende prauw in de stortgaten in de dienstgang gooiden. Na het bunkeren zag alles zwart van het kolenstof.

Tijdens het werk van de tremmers op zee lagen de deksels min of meer open om wat ventilatie te krijgen. De kolen broeiden soms en gaven kolendamp af.

Als alles normaal gaat zijn er steeds voldoende kolen om de vuren zo te laten branden dat de stoomdruk op de gewenst waarde blijft dus niet te laag, want dan kan men het gewenste aantal omwentelingen van de machine –dus schroef – niet halen en bij te hoge druk gaan de veiligheidskleppen op de ketel blazen. Iedereen wakker en de Ouwe en de Baas zien hun tantième in de lucht verdwijnen.

De eerste wacht (20:00 –24:00) onderweg van Timor naar Makassar gaat alles zijn gewone gang. De dekpassagiers hadden hun slaapmatjes op de luiken klaar gelegd voor de nacht. De hutpassagiers hadden na het eten gemandied en maakten zich klaar om in de kooien te kruipen.

Beneden in de machine kamer was het warm en voor de vuren van de ketel was het bloedverzengend heet. Het was zo’n avond dat er weinig wind stond en de wind die er was werd nog dood gevaren.

De bunkers raakten langzamerhand wat leger en de tremmers moesten al behoorlijk aan poten om voldoende kolen aan te voeren.

De wachtdoende 4de WTK merkte ineens dat de stoomdruk aan het zakken was, eigenlijk was dat niet te verwachten, de vuren waren immers reeds geruime tijd geleden getrokken. Hij liep naar de stookplaat en riep de stokers toe "Fire up", waarop de stokers antwoorden: "Arang tidak tjukup, satu tremmer lari".

De olieman werd op onderzoek uitgestuurd en vond de tremmer trillend over al zijn leden in het logies onder de bak. "Kenapa tidak kerja" "Saya takut dan tidak berani masuk bungker lagi, ada hantu."

De olieman werd op onderzoek uitgestuurd en verdween in de donkere bunker waar een enkel zwart bestoft lampje een flauw schijnsel afgaf, alles was zwart, de wanden, de kolen, het dek, dus er viel niet al te veel te zien. Ineens kwam hij luid schreeuwende de bunker uit: "betul ada hantu. didalam bungker."

De vierde wtk - een rechtlijnige Groninger – geloofde niet zo erg in spoken of andere boven normale verschijnselen - met zijn Eveready liet hij zich zakken door vulgat in de dienstgang, staande op de hoop kolen liet hij zijn zaklantaarn door de bunker schijnen, veel kolenstof, nog meer kakkerlakken en toen ineens zag hij een schim .Daar was het spook. Het was een geit die op de een of andere onverklaarbare manier zich had bevrijdt van het touwtje waarmee hij aan dek was vastgelegd en op zijn nachtelijke zwerftocht was het beest door het stortgat in de bunker terecht gekomen.

De tremmer heette vanaf die dag Hantu - Kambing


I.S.Schaafsma


Kenapa tidak kerja Waarom werk je niet
Saya takut dan tidak berani masuk bungker lagi, ada hantu Ik ben bang en durf de bunker niet in, er is een spook
Kambing Geit