Op de jaarvergadering van 31 maart 2001 in Rotterdam, waar ik voor het eerst in vele jaren weer eens aanwezig was, bleek mij dat eigenlijk niemand meer wist wat zich eind 1957
in Singapore heeft afgespeeld, toen beslag werd gelegd op onze KPM- vloot in Indonesië.
Het boekje over “De Uittocht” die eind Maart I958 plaatsvond, had ik niet in mijn bezit, inmiddels is mij een exemplaar toegezonden, maar over de gebeurtenissen in Singapore,
waar ik toen Chef Buitendienst was, heb ik nooit enige publicatie gevonden.
Er is mij gevraagd zo mogelijk hierover een verhaal te schrijven, maar hoewel ik daarover vaak anekdotes heb verteld, zijn de feitelijke gebeurtenissen na 44 jaar zo vervaagd,
dat ik me weinig namen meer kan herinneren en ik was blij verbaasd, dat velen mij herkenden uit die periode, terwijl ik tot mijn schande dikwijls niet eens wist wie ze waren.
Ik had het verhaal al lang eens willen opschrijven en zal proberen weer te geven wat mij wel is bijgebleven en hoop dat hierdoor anderen kunnen bijdragen om dit aan te vullen.
Eerst iets over mijzelf : Van 1945 tot 1949 diende ik bij het Korps Mariniers en verliet de dienst in de rang van Kapitein na 3 jaar in Indonesië te hebben gevochten.
Ik kwam in dienst bij de KPM in Maart I950 en werd geplaatst te Soerabaja, waar ik na een inwerk periode op Tandjoeng Perak in de buitendienst, algemene dienst, claims,
inkomende en uitgaande lading, werd geplaatst op de algemene dienst op het stadskantoor.
In I953 werd ik overgeplaatst naar Afdeling Vervoer Wild varende Schepen Djakarta en na ons verlof medio 1954 werd ik in maart 1955 Employé Algemene Dienst in Singapore,
daar ik wegens mijn verleden als Officier der Mariniers in de jaren I946 - 1949 niet in Indonesië mocht terugkeren.
Kennelijk werd ik er ook van verdacht ergens bij betrokken te zijn, toen onze Chef Nautische Dienst Dhr. Jungschlager werd gearresteerd. Ik heb toen op verzoek van de Directie
enkele wapens van ons kantoor laten verdwijnen, mogelijk dat dit is uitgelekt, hoe dan ook, kort daarop ben ik ernstig ziek geworden, misschien vergiftigd, dat zal ik nooit weten,
ik heb 10 dagen in coma gelegen, was erg vermagerd en verzwakt en we zijn toen vervroegd met verlof gegaan.
Mijn paspoort was ingenomen door een luitenant van de Indonesische Inlichtingen dienst, die in I947 onder mij gediend had in Oost Java als tolk in onze veiligheidsdienst
en ik kreeg dat pas terug toen ik aan boord stapte.
Medio I957 werd ik te Singapore aangesteld als Chef Buitendienst, naar mijn vermoeden achteraf wegens de toenemende spanningen rond ons bedrijf in Indonesië,
waar men zich inmiddels zwaar had verzekerd bij Lloyds tegen mogelijke toekomstige gebeurtenissen, zoals men kan lezen in het boek “Wel en wee van een Indische rederij” van A.J.J. Mulder,
uitgeverij De Alk BV I991, ISBN 90 6013 995 X, dat enkele pagina’s weidt aan dit onderwerp.
Daarin wordt slechts vermeld dat op 3 december 1957 in de late namiddag het kantoor in Singapore kon worden gewaarschuwd en dat het Codewoord “Wai” werd uit geseind naar de schepen,
waarop de Kapiteins de enveloppe konden openen met het bevel zich naar een buitenlandse haven te begeven.
Zo is het echter niet gegaan, maar mogelijk wilde men de Engelsen het niet moeilijk maken en is er bewust voor gekozen er verder het zwijgen toe te doen.
Ik kreeg thuis in de avond van 3 december 1957 het telefonische verzoek van onze Agent, Dhr. J. Kruyt, met grote spoed, zonder iemand iets te zeggen, naar kantoor te komen.
In mijn Morris Minor heb ik alle snelheidsrecords gebroken - hij kon niet harder dan I00 km.
Hij vroeg me welke schepen er binnen lagen met een marconist aan boord.
Er bleek een Ba of Ka boot op de Quarantine Anchorage te liggen, die nog niet was ingeklaard en dus geschikt was voor de beoogde actie.
Ik kan me de naam niet meer herinneren, maar iemand anders kan dit zeker helpen invullen.
Volgens mij was er eerst bevestiging gekomen van de Hoofd Directie in Amsterdam voor uitvoering van het evacuatie bevel, dat hij mij vertelde,
in ieder geval was het geen late namiddag, want ik lag al te slapen.
Ik kreeg te horen wat er aan de hand was en hij gaf mij een volmacht mee om de Kapitein te instrueren per morse alle schepen op te roepen met de orders onmiddellijk
de Indonesische wateren te verlaten en zich naar de dichtstbijzijnde buitenlandse haven te begeven.
In het holst van de nacht heb ik een Chinees met een motorsampan wakker gemaakt en na enig onderhandelen bereid gevonden de bijna 3 mijl over zee zo snel mogelijk af te leggen,
tot we koud en kletsnat van het overspattend water het bewuste schip hadden gevonden in de pikdonkere nacht, ik weet niet meer hoe laat, maar ik dacht omstreeks middernacht.
Na enig geschreeuw en gebonk tegen de scheepswand wist ik gedaan te krijgen dat men de valreep neerliet en mij bij de Kapitein bracht, die ik vertelde wat mijn opdracht was.
De Radiotelegrafist heeft daarop meer dan een uur lang geprobeerd met de seinsleutel andere schepen te bereiken, in het bijzonder een van de grotere,
zoals de Van Riebeeck of Baud met een sterkere zender om het van ons over te nemen, echter zonder resultaat.
Tenslotte hebben wij na lang onderling overleg via de open radiozender de instructie de lucht ingestuurd, die wel door veel schepen werd opgevangen en weer doorgegeven aan anderen.
Het schip is enige tijd buiten blijven liggen, om de order steeds te herhalen, totdat we een paar dagen later een ander schip met een sterkere zender, onder Engels toezicht,
net buiten de 3-mijls zone konden leggen om het over te nemen.
Overigens was dit ook een eis van de autoriteiten in Singapore, want de radio had niet gebruikt mogen worden vanaf deze ligplaats op de rede.
Een Kapitein vertelde me later dat hij bij ontvangst van het bericht de trossen had losgegooid en met de laadbomen nog buiten boord een haven was uitgevaren.
Ik heb me daarvoor natuurlijk moeten verantwoorden, maar uiteindelijk werd begrepen dat er geen andere keus was geweest en ik in de tijdsdrang niet in de gelegenheid was,
om ruggespraak te houden met de beperkte communicatiemiddelen van die tijd. Nu zouden we een mobiele telefoon bij ons hebben gehad en via Internet kunnen E-mailen.
Terug op kantoor werd alle beschikbare personeel en onze 3 eigen motorboten ingezet voor wat er ging komen. Er werd overlegd met de Nederlandse Consul Generaal
en de militaire attache, Ltz. II F. E. Kruimink (hij is ViceAdmiraal geworden) met wie ik bevriend was en die een grote steun was bij onze pogingen bescherming te krijgen
voor onze schepen.
Er werd contact opgenomen met de Autoriteiten in Singapore en met behulp van Radio Holland kreeg ik geleidelijk aan naast de radioverbinding met onze eigen motorboten extra zenders
en extra telefoons op mijn bureau, voor directe verbinding met de Harbourmaster en met de Combined Operations Room van de Engelsen, waar landmacht, luchtmacht, zeemacht en politie
werd gecoördineerd en ik later rechtstreeks met onze schepen kon communiceren.
Ik werd door de Engelsen aangesproken als Captain, hoewel ik uitlegde dat ik slechts Captain Royal Netherlands Marines, Naval Reserve was. Ze konden zich kennelijk niet voorstellen
dat een jongeman van 31 deze commando positie innam en ik heb ze maar niet wijzer gemaakt.
Er moesten uitgebreide voorzorgsmaatregelen worden getroffen voor de opvang van de schepen, met een vijandig gestemde bemanning, terwijl vele schepen passagiers aan boord hadden,
waarvoor kampementen moesten worden ingericht.
Wij vroegen de schepen die zich meldden, ons zo uitgebreid mogelijk op te geven wat ze aan boord hadden. Deze informatie werd doorgegeven aan de bevoegde autoriteiten.
Zo was er een schip, ik weet niet meer welke, dat vroeg in de morgen de haven van Singapore binnenvoer met een groot aantal gewapende Indonesische militairen aan boord.
Een Engelse Kapitein ging aan boord met zijn stokje onder zijn arm en wijzende op zijn bewapende motorboten vroeg de bevelhebbende commandant van deze militairen “Gentlemen,
your weapons please”, waarna ze werden geïnterneerd.
De passagiers en de bemanningen werden eveneens aan de wal ondergebracht en de schepen verankerd op de daarvoor aangewezen plaatsen.
Een van onze Coasters werd achtervolgd en beschoten door een Indonesische gunboat en in een rechtstreeks radiogesprek met de gezagvoerder heb ik hem,
nadat we zijn diepgang wisten, geadviseerd het schip tussen 2 eilandjes door te varen, waar hij binnen de territoriale wateren van Singapore zou zijn
en hij werd opgewacht door een op ons verzoek toegesneld Engels patrouille vaartuig. Ik heb hem er doorheen gepraat en het is inderdaad gelukt.
Een schip had de bemanning in de sloepen gezet voor de kust van Sumatra en wist naar Penang te komen. Elk schip verbergt een eigen verhaal, waarvan we maar enkele kennen.
Zo’n 34 schepen slaagden erin Singapore te bereiken, soms met de Officieren met het pistool in de hand op de brug en in de machine kamer de bemanning daartoe dwingende.
Als laatste kwam na ik meen 11 dagen de Paloh binnen, waarvan de gezagvoerder al die tijd op de brug had doorgebracht met een pistool in zijn hand en van boord gedragen moest worden.
Niemand geloofde me toen als ik vertelde dat ik de gezagvoerder (een 2° stuurman met een volledig Indonesische bemanning) had gesproken en dat hij nog onderweg was.
Een ander, inmiddels gelost schip, enige tijd later op weg naar Birma om rijst te halen, werd aangevallen door Indonesische schepen
en de Engelsen stuurden op ons verzoek een Catalina er naar toe om het schip, dat nog binnen de territoriale wateren was te begeleiden,
waarna de Indonesiërs afdropen en het schip onder de kust van Malakka zijn reis kon vervolgen.
De Engelse Marine manifesteerde zich nadrukkelijk om haar territoir te beschermen.
Vanuit Singapore werd contact onderhouden door de Marine attaché met de Nederlandse fregatten “Hr.ms. Evertsen”, “Drenthe” en ”Groningen”,
die de schepen in het Oostelijk deel van de Archipel assisteerden vanuit Nieuw Guinea, maar dat heb ik alleen op afstand gevolgd.
Daarna volgde eind Maart, begin April de binnenkomst van de overige circa 40 schepen, die met een skeleton crew van scheepsofficieren en wal employees naar Singapore kwamen
en bij Poeloe Boekom drie aan drie, kop aan staart zouden worden verankerd, met de overige niet inzetbare en inmiddels geloste schepen.
Daarbij verleende Hr.ms. “Groningen” assistentie.
Het bleek later een hele toer de ankerkettingen te ontwarren, als een schip moest worden vrijgemaakt voor nieuw emplooi, waarmede na enige tijd een begin werd gemaakt,
maar dat kwam toen ik daar nog was slechts moeizaam op gang.
Op enkele schepen na die korte reizen maakten, zouden de meeste van de 70 schepen daar geruime tijd liggen voor ze een andere bestemming kregen of konden worden verkocht.
Wij hadden inmiddels alle bruikbare motorboten van de binnengekomen schepen gehaald en bemand met tijdelijk aangenomen Maleise zeelieden, onder toezicht van scheepsofficieren.
Hiermede werd een pendeldienst onderhouden langs de schepen voor alles wat er nodig was, waar ook de civiele dienst gebruik van maakte, om de aan boord zijnde officieren
en wachtlieden van eten en drinken te voorzien, daar na enige tijd alle machines stillagen.
Het schijnt dat ik in die tijd verschillende stuurlieden en werktuigkundigen zonder vaste plaatsing geronseld heb voor allerlei werkzaamheden,
maar ik heb 5 maanden lang gewerkt van 4 uur ‘s morgens tot vaak 11 uur ’s avonds en de druk was zo groot, dat ik me geen enkele naam of gezicht kan herinneren,
op een enkeling na, die ik verzocht zoveel mogelijk alle zeekaarten en nautische boeken te verzamelen en te ordenen, om een elementaire nautische dienst op te zetten,
totdat er iemand uit Jakarta kwam die dit kon overnemen.
Evenals bij iedereen die ruimte had, zat ons huis in het KPM hofje aan de Ridout Road met een grote “blakang”, waar nog een stuk of vier kamers en een bedienden keuken lag,
vol met l7 evacués, die sliepen op door de KPM gefourneerde veldbedden en linnengoed, die met hulp van onze 2 bedienden voor zichzelf kookten en onze 2 kleine kinderen verzorgden,
terwijl mijn vrouw het Consulaat hielp de gevluchte Indische Nederlanders aan te kleden, op hun weg naar het koude Nederland en ook de gehele dag weg was.
Verscheidene mensen op de reünie bleken zich zowel mijn vrouw als mij te herinneren, maar we hebben dan ook vrijwel het gehele vloot- en walpersoneel
en hun gezinnen aan ons voorbij zien trekken, waarvan sommigen enkele maanden bij ons verbleven.
De serang van onze grote motorsloep was erin geslaagd een flink aantal djoeroemoedi’s, matrozen en machine kamer personeel aan te werven, waaruit we zogenaamde slijmploegen formeerden,
die aan boord van de binnenkomende schepen assisteerden bij het binnenkomen en verankeren, waarvoor onvoldoende en doodmoe personeel aan boord was.
Met onze eigen buitendienst mensen hebben we met onze motorsloepen de “Khoen Wah” zelf versleept naar een ankerplaats, waarbij we de ankers met de kaapstander eruit moesten hieuwen.
Na ongeveer een mijl gingen we over een ondiepte en moesten het boeganker nog enkele voeten ophieuwen, tot het weer vrijkwam.
Sommige schepen hadden trassi aan boord, die we uiteindelijk zo ver mogelijk uit de kust in zee hebben moeten dumpen vanwege de stank en de enorme vliegen massa.
Er was toen geen “Greenpeace”, en ik denk dat de vissen er van hebben gesmuld.
Er was ook een schip met zout dat we overboord hebben gezet, na het losgehakt te hebben.
Enkele van deze schepen zijn na vele malen spoelen met open luiken naar zee gegaan, om de stank kwijt te raken. Ze moesten rijst laden in Birma,
ik denk ook voor de grote aantallen Indonesische passagiers en vluchtelingen uit Indië, die via Singapore naar Nederland reisden.
De schepen werden ondertussen gelost en de lading door verscheept, verkocht of opgeslagen, waarmede de afdelingen lading, doorvoer en claims handen vol werk hadden
en waarna we enkele wachtlieden aan boord plaatsten, als de machines waren afgezet. Toen er na enige tijd niets eetbaars meer aan boord was,
hebben we van sommige schepen de wachtlieden eraf moeten halen, omdat de ratten aan hun voetzolen en handen vraten als ze sliepen.
Na nog een paar dagen zwommen de ratten dan naar de wal en konden we weer een wacht aan boord plaatsen van de schepen, waar natuurlijk nog veel van waarde aan boord was.
Enkele kleine schepen zijn door de buitendienst ontmanteld en onderhands met toestemming van de Directie verkocht voor de sloop. Daaraan herinnert nog een oud salonkastje hier.
Een schip was geheel zwart van de vliegen en stonk zo enorm, dat een speciale ploeg met beschermende kleding en maskers aan boord is gegaan en een halve koe vond,
in zeer vergevorderde staat van ontbinding, die was blijven hangen in de vriesruimte aan boord.
Ik heb geen bemoeienis gehad met de opvang en terugreis van de passagiers en militairen en weet alleen dat pas na geruime tijd daar mogelijkheden voor waren.
lk merk dat ik niet overal de chronologische volgorde heb weergegeven, maar al schrijvende wil ik het verhaal geen geweld aan doen. Ik heb ook slechts 2 namen vermeld,
al herinner ik me nu nog wel enkele andere, maar die mag de lezer zelf invullen.
In mei van dat jaar hebben we onze spullen ingepakt voor verscheping naar Hollandia, waar ik na mijn verlof geplaatst zou worden,
maar enkele weken na aankomst in Nederland werd mij alsnog ontslag aangezegd en pas eind 1959 zagen we onze eigendommen terug in Curaçao,
waar ik aan een volgende fase van ons leven begonnen was, zoals bijna alle KPM-ers ergens anders zijn beland. Ons rest de herinnering aan vergane glorie.
Een aantal jaren later maakte ik in Curaçao een vaartocht mee aan boord van Hr. Ms. Groningen met kapt.Ltz Kruimink als Commandant en hebben we het opnieuw beleefd.
Ik hoop dat zij dit lezen hierop willen reageren en hun eigen story vertellen.
Ik heb het stuk “Oorlog “genoemd, want de omstandigheden waren vergelijkbaar.
Er is soms echt geschoten en mijn bureau was een commandopost, die ik zelden verliet.
Soms ging ik met een motorboot (met radio) de rede op en visten we een uurtje, als we lagen te wachten op het volgende schip, of om belangrijke gasten te assisteren bij debarcatie,
zoals de Agent van Surabaja, onder wie ik lange tijd had gewerkt.
Den Haag, 1 April 2001.
H. J .(Henk) Janssen.