Konvooi naar Indië 1947

door Jack Kluiver

Thuisgekomen na de wilde vaartreizen op de "Hilversum”, viel m'n oog op een grote advertentie in het Nieuws van de Dag. Daarin werd bevaren personeel gevraagd voor een heel bijzondere reis voor de KPM, een reis waar moed voor nodig was. Nieuwsgierig stapte ik naar het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam, waar de KPM gevestigd was. Ik was niet alleen, zeker 80 mensen waren op de advertentie afgekomen. We werden ieder apart in een kantoor ontvangen, waar naar ons "zeemansboek" (monsterboekje) werd gevraagd. Daarin stonden je reizen aangetekend. Daarna moest ik mijn getuigschriften laten zien en werd ik vervolgens naar een ander kantoor verwezen waar een functionaris mij vroeg of ik bereid was deze bijzondere reis te gaan maken en me daarvoor beschikbaar te houden. Mijn gage zou meteen ingaan en ik kon voorlopig naar huis, wachten op een telegram om me te melden op het schip. Samen met mij werden nog 40 zeelieden aangenomen, waarmee ik vluchtig kennis maakte. We waren allen zeer benieuwd naar wat de reis inhield, maar er werd geen tekst of uitleg gegeven. Maar voorlopig waren we vrij en onze gage was gegarandeerd! Dat waren in ieder geval prettige opstekers. Wekenlang hoorde ik niets, maar 18 juli 1947 lag er een telegram waarin stond dat ik naar Bolnes (bij Rotterdam) moest gaan. Het adres van het pension waar ik zou wonden ondergebracht stond erbij. Na het afscheid van mijn familie vertrok ik met mijn zee zak en wat andere spullen.

In Bolnes werden wij opgewacht door een vertegenwoordiger van de KPM, die ons naar ons pension begeleidde. Het was een gezellige ploeg zeelieden. Ze kwamen uit alle windstreken van ons land. In een grote zaal werd koffie en brood voor ons klaar gezet en toen we zaten, sprak de KPM-man het verlossende woord. De reis, zei hij. betrof een proef die genomen werd om vier kleine coasters op eigen kracht naar Nederlands-Indië te laten varen, in plaats van ze aan dek van grote vrachtschepen te laden. Vandaar dat zeewaardigheid en een dosis moed eerste vereiste waren om aan dit avontuur mee te kunnen doen. We waren nu toch wel benieuwd hoe deze coasters uitzagen en we vroegen of we de scheepjes konden bezichtigen. Een bus bracht ons naar de werf waar ze gebouwd waren en toen we de nietige klompjes zagen, die daar voor de wal lagen, waren we op zijn zachtst gezegd verrast. We keken elkaar eens aan. terwijl de KPM-vertegenwoordiger onze verbijsterde gezichten observerende. Desondanks vonden de meesten van ons dit nu eens een echt avontuur. We hoorden wie op welk schip kwam te varen en toen gingen wij aan boord. In het vooronder van het schip was ons verblijf voor de komende maanden. waren rond de kettingbak acht kooien tegen de wanden geplaatst, vier aan elke kant. Er was nauwelijks ruimte om je barang op te bergen, terwijl patrijspoorten ontbraken. Slechts één koker, door het dek van het vooronder, zorgde voor frisse lucht. Er werd behoorlijk gemopperd toen we constateerden dat wij met zijn achten in dit, zeg maar "ankerhol“, moesten wonen en slapen. De KPM-vertegenwoordiger was het met ons eens en zegde ons toe dat ter compensatie van het ongemak een bonus bovenop onze gage zou worden betaald. Toen we hoorden dat dit een behoorlijke bonus was, hield iedereen verder zijn mond.

Het mini-konvooi vertrok 28 juli 1947 vanuit de Rotterdamse Park-haven naar Tandjong Priok. Pas op maandag 20 oktober maakten de scheepjes vast aan de etablissementen van de Rotterdamse Lloyd in de Tweede Binnenhaven van Priok

Kok-hofmeester

Als kok-hofmeester moest ik nu proviand inslaan voor een reis van drie maanden, maar ook daar was weinig ruimte voor, zodat een groot gedeelte in het ruim zou worden opgeslagen. In het ruim waren grote tanks geplaatst, die voor vertrek van Rotterdam met drinkwater zouden worden gevuld en die tevens dienden als ballast, om de stabiliteit van het schip te vergroten. ‘s Middags werden wij aan de kapitein en de officieren voorgesteld. In zijn toespraakje zei de kapitein dat hij er zich van bewust was, dat dit een hele onderneming zou worden, maar dat Hollands zeemanschap ons er ongetwijfeld doorheen zou helpen.

Vertrek vanaf de Parkkade Rotterdam
Het vertrek van het kleine konvooi op 28 juli 1947 van de Parkkade te Rotterdam op de plechtige tonen van ons volkslied. Het zijn de “Be”-coasters, “Beaso" (kapt. S.F.J. Rohr von Denta; 1e mach. C. Vegt); “Besori" (kapt. K.H Vos; 1e mach. G.T. Uffen); “Berombang" (kapt.W. Koppenol; 1e mach. B. Schoegje); “Belanta" (kapt. tevens konvooi commodore C.A.M.I. Kramers; 1e mach. G.W. van Geest).
Foto SMN-Museum, Almere.

In konvooi naar Indië.

We werden voor de volgende morgen om acht uur aan boord besteld, waarna we direct - het was inmiddels 28 juli — met het schip naar de Rotterdamse Parkkade vertrokken. Daar werden de extra tanks vol gepompt en toen dat klaar was stond erop de kade (wie schetst onze verbazing!) een muziekkorps van de marine aangetreden, dat speelde dat de stukken er af vlogen. Opeens werd het Wilhelmus ingezet, waar we allemaal stil van werden. Daarna gingen de trossen los en voeren we de haven uit, nagestaard door velen, die zwaaiden en "behouden vaart!“ riepen. Met zijn vieren voeren we de Nieuwe Waterweg af, de Noordzee tegemoet. Buitengaats voelden enige zeebonken zich al gauw niet al te wel en zelfs de machinist, een oude rot, was een beetje zeeziek. Rudie Kaag en ik — we hadden allebei op coasters gevaren— hadden daar geen last van. Zelfs de heerlijke soep en de macaronischotel die ik voor de avond klaargemaakt had, lieten de meesten staan. Maar al gauw voeren we, via het Kanaal de Atlantische Oceaan op. Dan langs de Franse en Portugese kust en dat was een stuk beter. Meteen langere golfslag. Er was geen marconist aan boord en van telefonie was toen nog geen sprake. zodat we met vlaggen-seinen het contact met de andere scheepjes onderhielden. Onze matrozen waren vier Groningers en twee Amsterdammers, voor de machinekamer hadden we twee Durgerdammers en dan waren er nog de stuurman, de machinist en de kapitein, een kleine bezetting dus en gemakkelijk voor mij met de kokerij. Ons voorlopige reisdoel was Port Said. We voeren langs de rots van Gibraltar, die in de schemering niet scherp zichtbaar was, maar het was toch een imposant gezicht. Wij leerden elkaar wat beter kennen; er heerste een goede sfeer aan boord. Onze kapitein bleek een Oostenrijker te zijn, die in de Eerste Wereld oorlog nog bij de Oostenrijkse marine had gediend, met als thuishaven Triëst. Kapitein Rohr von Denta, die vele jaren bij de KPM had gevaren, was al gepensioneerd, maar wilde toch dit aparte reisje meemaken!

m.s. Betana

Port Said

We tuften intussen rustig voort, richting Port Said. Ja, "tuften", want de Industrie motor die in de "Be”-coasters stond, werd door de Durgerdammers schertsend "Onze naaimachine“ genoemd. Na drie weken aviveerden we in Port Said, waar de "naaimachine" goed werd nagekeken en waar ik verse groenten en vlees kon bestellen. Ook meel en gist had ik nodig, want ik bakte zelf brood. We lagen daar met ons scheepje naast een Amerikaan, die reparaties onderging. Met die Yanken hadden we een goed contact en soms gingen we samen de wal op. Dat dit ook wel eens fout kon lopen, bleek bij een avondje uit in een nachtclub. We waren er met 10 man heen gegaan en genoten van zangers en zangeressen en wat later op de avond, van het optreden van mooie buikdanseressen. Toen er een danseres langs onze tafel liep, werd ze vastgepakt door de Yanks en gekust, iets waar ze in het geheel geen trek in had. Ze begon te schreeuwen en probeerde los te komen. Op het lawaai kwamen enige obers af, die haar wilden bevrijden, maar de Yanks lieten haar niet los en verkochten de helpers een paar optaters. Nu kwamen ook andere gasten te hulp en in "no time" was de nachtclub een boksring zonder scheidsrechter geworden. Met ons tienen wisten we echter de woedende meute van ons af te houden en konden wij de club verlaten. We moesten wel snel wegwezen, want het was er een ravage geworden.
En de buikdanseres? Die kwam met de schrik vrij!
Op weg naar ons schip hadden we geluk, want er lag een bootje langs de kant dat ons aan boord kon brengen, maar waarvan de roeier vredig lag te slapen. We stapten er met zijn allen in en moesten de man, die nogal ruw gewekt werd, krachtig manen stil te zijn, omdat we merkten dat intussen de politie was gealarmeerd en naar de nachtclub op weg was. De tot bedaren gebrachte roeier zette ons af aan de andere kant van de haven, waar onze schepen lagen en omdat het aardedonker was werden we niet opgemerkt. We bleven ongeveer een week in Port Said liggen en beleefden nog enige avonturen.

Via hat Suezkanaal naar Aden

Op 4 september waren de scheepjes gereed voor het vertrek naar Aden, door het Suezkanaal. Op 12 september kwamen wij met zijn vieren op de rede van Aden ten anker. Het was er erg druk met inkomende en uitgaande schepen, maar de stad was buitengewoon ongezellig, er was echt niets te beleven. Vooral ‘s avonds was het daar uitgestorven en was er slechts een soort melksalon open. ln de nauwe steegjes en straten was geen licht, zodat je soms over slapende kamelen struikelde. Wel maakten we kennis met RAF-personeel, dat op een luchtmachtbasis in de buurt gelegerd was. Zij wisten nog wel een paar plaatsen waar nog wat vertier te ontdekken viel. Na acht dagen in Aden, vertrokken we op 20 september, bestemming Colombo. De kapitein zei dat we de krachtige ZW-moesson van achteren zouden krijgen en daar had hij gelijk in, want eenmaal buiten, zorgde de Indische Oceaan voor hoge golven zodat ons dek regelmatig onder water stond. Uit voorzorg om niet overboord te worden gespoeld, werden er grote netten in de zijden gespannen. Zelfs waren de scheepjes voorzien van een zeil waardoor we, met die harde wind niet alleen harder liepen maar ook meer water aan dek kregen. Dat het niet zonder gevaar was om in de ZW-moesson te varen, werd ons al snel duidelijk, de "Beaso" stampte en slingerde als een gek. Van de andere scheepjes was al spoedig niets meer te bekennen en omdat er geen radio aan boord was, wisten we niet hoe het hun verging. Soms lagen er vliegende vissen aan dek en ik kwam op het idee ze te lokken. lk bevestigde een sterke lamp aan de stuurhut en toen het nacht werd, vlogen ze op het licht af. Iedereen hielp mee om de vliegende vissen van het dek te rapen om er de volgende dag van te smullen. Het was een prachtige afwisseling op ons menu en onze "ouwe" was zeer verrast, toen hij een in boter gebakken verse vis op zijn bord kreeg.

Colombo

Na twee weken slingeren op de woeste baren van de Indische Oceaan waren we allemaal blij dat de volgende haven in zicht kwam. Op 3 oktober voeren we eindelijk de haven van Colombo binnen. De andere schepen arriveerden een dag later. We bleven er drie dagen, hoofdzakelijk om de motoren te overhalen en te provianderen, maar natuurlijk ook om nachtelijk Colombo te verkennen. Ik vond het een mooie stad met prachtige winkels en grote pleinen. Hier kon je tenminste op je gemak op een mooi terrasje een pilsje drinken, heel wal anders dan in Aden. En er was veel meer me beleven in Colombo, want op een avond zijn we op de rug van een olifant een ritje gaan maken naar de bush-bush. De kornak, zeg maar de roerganger van de olifant, was een pittig ventje. Hij stuur de het logge, gemoedelijke beest door het bos naar een ondiep meer om hem te laten drinken. Dat was een truc, die hoorde bij het ritueel. Het beest spoot ons prompt behoorlijk nat, wat in dit warme land niet zo'n groot probleem was: je was zo weer droog. Die beesten luisterden buitengewoon goed naar de opdrachten van de kornak, het was een bijzonder leuke ervaring. Op een avond riep de kapitein ons bij elkaar en gingen we naar de "Belanta", het schip van de "commodore“. Dit was het enige schip met een radio aan boord en we werden verrast met een uitzending van de Wereldomroep waarbij mijn vader en moeder iets over thuis konden vertellen en mij de groeten deden. Vanzelfsprekend kwamen ook de anderen aan de beurt; het was een grote verrassing en het gaf ons weer moed om aan de volgende etappe te beginnen.

Op weg naar Sabang

6 Oktober: de motoren waren klaar voor het laatste stuk van de reis en we vertrokken naar Sabang. We hadden verse groenten en fruit aan boord en opnieuw konden we vliegende vissen vangen ter aanvulling van het menu. Aanvankelijk was het mooi weer, maar na enige dagen stak er een stevige storm op, zo stevig dat zelfs de Ouwe ongerust was, zo gingen we tekeer! In de verte op de oceaan zagen we een tornado aan de horizon voorbij trekken, die een fontein van water mee de lucht in zoog. Na twee etmalen stormweer werd het rustig en konden we onze koers vervolgen. Van de andere drie schepen was opnieuw niets meer te bekennen. Nog een dag en dan zouden we Sabang bereiken en hen hopelijk terugzien. Maar helaas kwam er een kink in de kabel, ineens lagen we doodstil in de stik donkere nacht, we werden er wakker van. De stuurman kwam ons vertellen dat we gestrand waren en toen het daglicht werd, zagen we wat er was gebeurd. We zaten op het hagelwitte strand van Pulau Weh, het eiland boven Sumatra's noordpunt, waarop ook de haven Sabang ligt. Via een louwladder gingen een paar jongens het strand op om de zaak te verkennen. Al gauw kwamen ze terug om ons te vertellen dat het eiland bewoond was. Met zijn vijven gingen we op stap, zagen na enige tijd een soort kantine en stapten naar binnen, waar we een biertje bestelden. De man aan de tap schonk ons snel een koele pils in, maar het genieten was van korte duur want even later slapte er een Hollandse officier binnen, die meteen begon te razen en ons vertelde dal we de bar moesten verlaten. De man sprong bijna uit zijn vel van boosheid en voegde ons toe "dat dit een officiersmess was en dat we gauw poten moesten maken“. Gelukkig waren we niet zo bang uitgevallen. We zaten misschien tien minuten toen een stel KNIL-soldaten binnenstormden en ons hardhandig naar buiten werkten. Er vielen rake klappen, zo erg dat sommigen van ons bloedden als een rund. Er bleef ons niets anders over dan terug te gaan naar ons schip, dat nog hoog en droog op het witte strand stond. Het was bepaald geen aardige ontvangst daar in Holland in de tropen! Nog die zelfde middag kwam er een sleepboot, die ons van het strand sleepte. Het schip had verder gelukkig geen schade en we konden op eigen kracht onze reis naar Sabang vervolgen.

Naar Batavia

Twee dagen later, het was inmiddels 14 oktober, vertrokken we van Sabang en voeren langs de kust van Sumatra naar onze eindbestemming. Tandjong Priok, de haven van Batavia. Het varen langs deze kust was vaak van een bijzondere schoonheid, vooral in de nacht waarin we de zachte vuurgloed van de grote Sumatraanse vulkaan Gunung Kerintji de hemel zagen kleuren. Op 19 oktober bereikten we de rede van Priok en gingen ten anker, want de volgen de dag zouden we gevieren binnenlopen. Net zoals we met muziek van de Park kade vertrokken waren, werden we nu bij aankomst ontvangen met muziek van een militaire band. Het werd een warme, feestelijke ontvangst, waarbij vertegenwoordigers van de KPM ons geluk wensten met deze bijzondere reis en onze behouden aankomst in Indië. Daarna konden we onze barang aan de wal zetten in afwachting van de bus die besteld was om ons naar een hotel in Batavia te brengen, waar we met zijn tweeën in één kamer zouden worden ondergebracht. Na een week van passagieren en sightseeing vroeg de KPM ons om op een ander schip over te stappen. Niet iedereen deed dat, maar ik wel. lk monsterde als chef-kok op de “Banggaai“. een schip dat een stuk groter was dan de "Beaso" en zelfs passagiersaccommodatie had.

Het was het tweede “konvooi", dat bestond uit vier "Be"-coasters, de "Belanta", "Berombang", “Besori” en “Beaso". De “konvooicommodore", tevens kapitein van de "Belanta", was de heer C.A.M.I. Kramers. Kapitein W. Koppenol voerde het bevel over de "Berombang", kapitein K.H. Vos over de “Besori” en kapitein S.F.J. Rohr von Denta over de het schip waarop Jack Kluiver de pollepel roerde.
Het eerste konvooi. beslaande uit zes coasters, was op 25 maart 1947 uil Rotterdam vertrokken en op 2 juni in Priok aangekomen. Het bestond uit de “Betana", “Bentenan", “Taboelan", “Tapatoean”, “Tarempa” en “Taliwang". Alle zes “Be"-coasters waren in Groningen gebouwd. De vier van het tweede konvooi werden bij Boele- Bolnes gereedgemaakt voor de lange overtocht. Ook bij het eerste konvooi waren er veel klachten geweest over de krappe accommodatie. vandaar de snelle toezegging voor een bonus! Op iedere Be-coaster zat een bemanning van 12 koppen. Ter vergelijking: Eén van de laatste P&O Nedlloyd-schepen, de “P&O Nedlloyd Rotterdam", 80.600 gt. 7000 teu. Lengte 300m, vaart met 20 man op het Verre Oosten.