Ik voer al een tijdje bij de KPM in Indonesie op een mooie boot die heel mooie gebieden bezocht. Zo hadden we met een paar man een heel weekend op Bali gebivakkeerd en daar een prachtige tocht gemaakt met een verblijf in een beeld van een huisje aan een meer.
Het ms Camphuys waar ik toen op voer deed nagenoeg iedere ochtend een ander haventje aan in het eilandenrijk.
Dat waren vaak heel kleine plaatsjes, sommigen niet groter dan een flinke dessa {Indonesisch dorp).
We bleven vaak heel lang weg eilandje na eilandje bezoekend en het had meestal weinig zin om naar de wal te gaan.
We luisterden over RadioHolland naar nieuws uit Holland en van tijd tot tijd zorgde de Sparks (marconist) voor een nieuwsbriefje.
We waren dus op ons zelf aangewezen voor vermaak, gelukkig was dit geen bridgeboot, als niet-bridger verkeerde je in dezelfde situatie als een voetbal analfabeet.
De godganse dag dat geleuter over bridge of voetbal.
We waren dan vaak aan het pokeren, meestal om een rondje, na een paar uur kwam de stemming er dan al aardig in.
Maar als je vaak verloor liep dat nog aardig in de papieren, een van de stuurlui (ik vertel niet welke want je weet maar nooit) wilde wat geld lenen,
maar een andere had een beter idee, hij wilde zijn baard wel kopen voor een krat bier.
Zo gezegd zo gedaan, hij kreeg een krat bier en moest dus verder van zijn baard afblijven want die was niet meer van hem.
Hij mocht hem niet meer scheren, in de loop der weken werd het een enorme baard, maar hij mocht er nog steeds niet aankomen wat hem wel zorgen begon te baren
Toen gingen we weer naar Soerabaja, en daar woonde zijn meisje, hij was dus erg nieuwsgierig hoe die zijn baard zou vinden.
Maar de dag voor aankomst kreeg hij van de eigenaar van zijn baard het commando om alleen de linker helft van zijn baard af te scheren, de rechter moest blijven staan.
Dat was natuurlijk geen gezicht, zo kon hij niet meer naar de wal en hij moest wel onderhandelen hoe het nou verder moest.
Hij werd nog wel genadig behandeld, voor twee kratten bier mocht hij hem terug kopen.
Ik liep als assistent machinist de herenwacht, van 4.00 tot 8.00 uur, en had o.a. als taak het olietankje van de kok voor de Chinese bemanning te vullen, dat deed ik altijd s'morgens.
Ik zette dan in de machinekamer het pompje aan en moest dan vanuit de machinekamer over de dekken naar het achterschip lopen naar het tankje op het dak van de keuken.
Als je goed kijkt op de foto van het schip zie je achter de sloep op het achterste bovendek een zwarte vlek, dat is het tankje.
Ik wachtte dan altijd bij het tankje tot het bijna vol was, want ik moest ook weer terug lopen om de pomp in de machinekamer af te zetten, de automatisering was toen nog niet zo geavanceerd.
Dat wachten was altijd een prachtig moment want dan kwam de zon op en had je de mooiste luchten en een serene sfeer.
Vaak voeren we dan een riviertje op, zag je lichtjes opgaan in de dessa's op de oevers, het was vaak zo intens genieten van de vredige stilte.
Dikwijls konden we niet aan de kade komen en bleven we voor anker liggen.
De lading, vaak copra (gedroogd vlees van kokosnoten) werd dan in kleine bootjes aangevoerd
en met de kranen van ons schip in de ruimen geladen. Op een dag was het laden veel vlugger klaar dan verwacht, maar het had voor ons geen zin om direct weg te varen,
omdat we dan weer veel te vroeg in het volgende haventje zouden zijn.
We vroegen toestemming van de kapitein of we met de motorboot van het schip een tochtje mochten maken naar de koraalriffen buiten de inham waar het schip toen voor anker lag.
We waren met een aantal officieren, 2 stuurlui, de marconist, de derde machinist en ik, we hadden snorkeltjes mee om tussen de koralen te zwemmen.
We vonden een prachtig plekje op een eilandje even buiten de kust, waar het koraal werkelijk buitengewoon mooi was, je zwom tussen de mooiste gekleurde vissen in die het doodgewoon vonden dat jij daar zwom en nauwelijks opzij gingen.
We hadden broodjes, koffie en biertjes mee waar we op het strand heerlijk picnicten terwijl we opdroogden. Maar we moesten ook weer terug, de motor werd gestart en wij voeren weg.
Maar een paar honderd meter verder stopte de motor er mee en wilde niet meer starten.
We hadden een paar peddels aan boord en 1 grote roeiriem. We probeerden met de grote riem aan stuurboord en de drie peddels aan de andere kant terug te varen.
Maar de wind was opgestoken en we dreven steeds verder naar zee, we kregen hem niet met de kop in de wind en zagen niet eens meer kans het eilandje te bereiken,
we dreven er langs, de open zee in, waar de golven al hoger werden.
Wij twee machinisten waren natuurlijk druk bezing om de oorzaak van de storing op te zoeken,
We kwamen er al gauw achter dat we geen diesel kregen, er zat een verstopping tussen de tank en de motor. Vanaf de motor koppelden we de brandstofleidingen een voor een los,
moesten ze dan met de mond doorblazen om te zien of ze verstopt waren. Dat was een rot klus, op je knieen onderin de slingerende boot met diesel smaak in je mond werden we kotsmisselijk.
De leidingen waren zo verstopt, dat doorblazen vaak niet ging, maar we wisten ergens op de boot een ijzerdraadje los te peuteren en kregen daar de leidingen met veel moeite weer mee open.
Ik stopte even om te kotsen en zag toen dat we zienderogen verder af dreven, het was achter in de middag en het zou spoedig donker worden,
de schemering in Indie duurt nog geen half uur, en dan is het meteen stikdonker. Vind dan nog maar eens een onverlicht motorbootje op volle zee terug.
Ik maakte met een stuk touw op het achterdekje van de boot een lus in het midden om een wrikdol na te maken, waar de grote riem doorheen stak.
Nu kon er gewrikt worden, door de riem heen en weer te bewegen en steeds zo te draaien dat hij schuin door het water duwt kun je heel veel kracht zetten,
je ziet de riem buigen, zo hard duwt hij. Ik zag meteen kans om de boot met de kop op de wind te houden, zodat we niet meer afdreven,
maar de wind was zo sterk dat we ook niet veel voortgang konden maken.
De andere machinist was wel blij want het werken aan de motor werd er een stuk comfortabeler door.
Ik wilde na een tijdje afgelost worden, maar de stuurlui bakten er niets van. Gelukkig was de marconist een goede leerling en kon hij mij aflossen.
Ik kon dan weer mijn collega aflossen bij de motor.
De stuurlui hadden inmiddels een hemd aan een peddel geknoopt en probeerden daarmee zwaaiend de aandacht van het schip te trekken
want we voelden er niet veel voor om de nacht op zee door te brengen.
Later hoorden we dat dit inderdaad gewerkt had, op een gegeven ogenblik vonden ze aan boord dat we wel wat lang wegbleven.
Met de verrekijker werd het zwaaiende hemd waargenomen, maar met een stilliggend schip voor anker ben je niet zo maar weg.
Mobieltjes bestonden nog niet en de marconist zat bij ons aan boord, zodat de wal ook niet gewaarschuwd kon worden, een tweede motorboot was er ook niet,
daarom waren ze al begonnen om toch maar ankerop te gaan, gelukkig hadden ze toen nog net bij tijds kunnen zien dat onze motor het weer ging doen.
Het was nog wel meer dan een half uur varen, zo ver waren we afgedreven.
Maar ons gezwoeg onderin had succes gehad, we hadden de motor weer op gang. Het schip was ondertussen fel verlicht, en we konden zo dus heel gemakkelijk de weg terug vinden.
Zolang we de lichten van het schip zagen kon er geen land tussen zitten, dachten we. Maar wat waren we blij dat we tegen de touw ladder op konden klimmen.
We kregen wel de mededeling van de kapitein dat we voor de laatste keer een uitje met de motorboot hadden gehad.
Het leven als Nederlander in Indonesie was zo kort na de zelfstandigheid van het land niet bepaald en pretje.
Vooral de jonge garde die door de Japanners en Soekarno en consorten geindoctrineerd waren had een antipathie tegen ons.
Als we de wal op gingen deden we altijd onze horloges en vulpennen af, deden wat los geld in onze broekzak, namen zeker geen camera mee, ik heb dan ook maar weinig foto's.
In bepaalde plaatsen waar we door gevaarlijke gebieden moesten, had ik een mes in mijn sok onder de lange broek.
Toen een nieuwe leerling stuurman en ik naar Makassar gingen, waarschuwde ik hem dat hij zijn horloge af moest doen.
Maar hij was eigenwijs en dacht dat het niet zo'n vaart zou lopen, ik zei dat ik hem dan niet zou verdedigen als hij in de problemen zou komen.
We namen een betjak naar de binnenstad, midden op een drukke weg, met tientallen mensen op ons heen, sprong er plotseling een vent op hem af,
rukte het horloge van zijn pols en verdween in de menigte. Toen hij opstand om er achteraan te gaan greep ik hem in zijn kraag,
trok hem terug op de bank en zei alleen maar “stommeling, wil je nou ook nog dood?”, Gelukkig luisterde hij nu wel, want hij had op zijn minst een pak slaag gekregen,
als het niet erger was. De betjak rijder reed gewoon door maar trapte wel wat harder. Terug aan boord werd de leerling door zijn collega's zelfs nog uitgelachen
toen hij zichzelf zielig vond omdat het horloge een aandenken was.
Ik voer toen op de Patras en kon erg goed overweg met de Indonesische bemanning, die doorgaans wat ouder waren.
Van hun hoorde ik ook verhalen over het optreden van Hollandse militairen destijds, dat was ook niet altijd even fris.
De meesten kwamen op die boot uit Soerabaja, toen ik daar aan wal ging zag ik net de olieman van mijn wacht zijn vrouw en kinderen begroeten.
Maar ik zag ook dat zij begon te huilen, ik stapte er op af en vroeg wat er was. Zij vertelde dat dit al de derde reis was dat hij geen geld had
en ze nu niet wist hoe ze de kinderen eten moest geven. Hij vertelde mij dat hij aan boord gokschulden had gemaakt die hij niet kon aflossen.
Ik ben terug aan boord gegaan om geld te halen voor haar, want je had nooit veel geld bij je als je de wal op ging.
Ik nam daarna contact op met de mandoer (de Indonesische bootsman) die een belangrijke figuur was onder de bemanning en de eerste stuurman die de salarissen uit betaalde.
Er werd in gezamenlijk overleg met de bemanning een regeling getroffen dat geen bemanningslid meer dan 20% van zijn salaris mocht vergokken.
Daarna mocht hij niet meer meedoen, de mandoer hield toezicht dat er geen gokschulden meer werden gemaakt.
Het bleek toen dat mijn olieman niet de enige was met dat probleem, maar allemaal aan boord vonden ze het een goede regeling.
Het was inmiddels bekend aan boord dat ik reeds diverse malen was aangevallen. De volgende reis ging ik met een collega met de KPM bus van Perak (haven van Soerabaja) naar de stad,
we gingen daar wat winkelen en een bioscoopje pikken. Opeens merkte ik dat we gevolgd werden door een paar potige kerels (in die tijd keek je altijd om je heen en vooral achter je).
Ik zocht een moment dat er politie in de buurt was en sprak de achtervolgers aan, wat ze eigenlijk van ons wilden.
Het bleken echter matrozen te zijn van ons schip, die opdracht hadden gekregen van de mandoer om ons te bewaken tegen overvallen.
We zijn daarop gezellig babbelend met z'n vieren verder geslenterd door Soerabaja en hebben later op mijn kosten lekker wat gedronken, zij begeleiden ons tot de bioscoop,
waarna we ze onder dank weer naar boord hebben laten gaan.
Het bleek een lange film te zijn, langer dan we gedacht hadden en we misten net de laatste KPMbus naar Perak.
Het begon al te schemeren en dan is het in Indonesie heel gauw donker. Maar er bleef ons weinig anders over dan een betjak te nemen naar Perak.
Plotseling reed de betjakrijder in het halfdonker van de hoofdweg af richting een kampong.
Als door een adder gebeten sprong ik al draaiend op, haalde het mes uit mijn sok en zette het op zijn keel. Ik siste hem toe “mou mati. poeter loe!” (wil je dood, omkeren jij!).
Toen hij niet snel genoeg reageerde prikte de scherpe punt van het mes al in zijn keel en hij begreep dat het menens was, en dat was maar goed ook.
Hij keerde om en reed terug naar de hoofdweg, maar ik bleef achterste voren zitten, met het mes in de aanslag. We hielden hem goed in de gaten
dat hij niet weer van de weg zou afwijken of contact zoeken met anderen. Ik heb hem evengoed betaald voor de rit, om verdere problemen bij de haven
waar op dat moment veel Indonesiers waren te voorkomen.
Op een gegeven moment, we lagen in Priok en ik was aan het werk in de machinekamer, werd ik naar boven geroepen want er was een telegram van mijn verloofde voor mij aangekomen.
Ik maakte het open en las “Ik heb een baantje gekregen bij de KPM, ik kom naar je toe, Jeanne.” Ik schrok me dood, ik had mijn verloofde nooit over al die avonturen van mij geschreven
want ik wilde geen angst zaaien in Holland. Maar ik wilde in dit land beslist geen gezin stichten, ging meteen naar de hoofdmachinist
en zei dat ik dringend een antwoord op het telegram moest sturen en vroeg verlof om daarvoor naar Jakarta te gaan.
Tegelijk ben ik toen naar het hoofdkantoor van de KPM gegaan om mijn ontslag aan te bieden.
Ik had in een eerder stukje al beschreven hoe passagiers en vee op de schepen werden vervoerd en ook dat het er daar niet bepaald zachtzinnig aan toe ging.
Het vee werd vaak geladen in baaien en haventjes waar onze schepen niet aan de kade konden komen. Ze werden dan in prauwen (een soort pramen) geladen
en met onze motorboot naar het schip gevaren. Het hing van het schip af of het mogelijk was dat het vee via een loopplank kon of dat het met onze kranen aan boord moest worden gehesen.
Op de foto is de lijn nog zichtbaar waarmee de karbouw op de loopplank door een lier naar boven wordt getrokken
Ik kan het eigenlijk niet over mijn hart verkrijgen om de gruwelijkheden in detail te gaan beschrijven. In een vorig stukje heb ik daar al eens iets over geschreven.
Maar het was wel een van de redenen waarom ik mij voornam nooit meer naar een Aziatisch land te gaan.
(Dat was tevens ook de reden waarom ik later werd afgewezen voor de school voor boordwerktuigkundigen van de KLM.
Ik weigerde om naar de Garuda gestuurd te worden waar de KLM toen mee ging samenwerken.)
Toen we een aantal weken later weer terug waren in Jakarta ging ik naar kantoor omdat mijn opzegtermijn om was en ik niet verder wilde varen.
Ik kreeg toen een flinke ruzie omdat ze stelden dat ze mijn terugreis niet wilden betalen.
Ik was met de Tjiwangi van de KJCPL aangemonsterd als leerling machinist, en tegelijk met een flink aantal klasgenoten naar Indonesie gegaan.
In mijn monsterboekje stond dat ik als leerling machinist de reis maakte en het gold ook als vaartijd voor diploma A.
Toen de KPM stelde dat zij voor mij passagekosten hadden betaald, stelde ik vast dat zij dus valsheid in geschrifte hadden gepleegd en eiste dat mijn terugreis alsnog betaald zou worden.
Ik wilde ook weten wat ik aan studiekosten terug moest betalen aan de KPM, omdat ik een contract had voor 5 jaar en daar maar 13 maanden van had uitgediend.
Als antwoord kreeg ik een brief dat ik “Wegens het niet voldoen aan mijn verplichtingen 3400 gulden moest betalen.”
Ik begreep dat ik als persoon die zijn verplichtingen niet nakwam moeilijk aan een baan zou kunnen komen en wilde degene spreken die dit had opgesteld
omdat ik het er niet mee eens was. Toen deze weigerde om in het formulier het “wegens het niet voldoen” te wijzigen in “om te voldoen aan”
weigerde ik om te tekenen en verscheurde de brief voor zijn neus, met de mededeling dit via de Bond voor Officieren aan te vechten.
Tot mij grote verbazing kreeg ik echter bij de bond te horen dat ze het asociaal van mij vonden om de KPM, die toch al zoveel moeite had om personeel te werven zo behandelde.
Ik zegde dus ter plekke ook daar mijn lidmaatschap op en ging meteen door naar het Nederlands Consulaat. Ik legde daar de situatie uit,
dat de KPM mij wederrechtelijk weigerde mijn terugreis te betalen en dat die verplichting dan bij hun terecht zou komen
en dat ik als Nederlander zonder inkomsten binnen niet al te lange tijd bij hun zou aankloppen voor ondersteuning.
Ze beloofden contact op te nemen met de KPM.
Toen ik mijn laatste reis gemaakt had en de bemanning gedag zei, stonden er een paar van onze Indonesische bemanningsleden met tranen in de ogen,
omdat juist deze toean door hun eigen volk weggepest werd. Ze stonden er op dat ik zelf niks van mijn bagage mocht dragen,
daar was ik wel blij mee want het was nog een pittig eindje lopen van de boot naar het huis van mijn oom Rikus (mijn geboortehuis).
Ik logeerde altijd bij mijn oom Rikus en tante Marie Nieuwenkamp wanneer we in Priok lagen.
Ik kreeg van hem,
als hoofd van de bewakingsdienst van de KPM een mooie brief op KPM papier, compleet met grote stempels er op.
Hij vertelde dat de meeste wachtposten analfabeten waren, maar dat alleen de stempels mij al overal toegang zouden verlenen in de haven.
Ik begon meteen alle schepen die naar Europa gingen langs te lopen of ze nog een opstapper konden gebruiken voor een eventueel personeelslid dat ziek moest achterblijven.
Ik kreeg even later bericht van de KPM dat mijn ontslagformulier was gewijzigd zoals ik wenste, en dat ik over zes weken met de Oranje terug kon naar Holland.
Maar ik wilde liever werkend terug, want op deze manier verdiende ik zelfs geld tijdens de overtocht,
in plaats van een paar honderd gulden kosten te moeten maken als passagier want dan moest je elk drankje zelf betalen.
Dat lukte al na twee weken, ik kon terug als olieman met de Hydra van de Maatschappij Nederland.
Ondertussen verkocht ik al mijn uniformen, overalls, kleren die ik niet direct nodig had, radio, fototoestel, mooi horloge,
kortom zo veel als mogelijk was, alles tegen roepia’s die officieel gelijk stonden met de gulden maar in feite nog geen 20 cent waard waren.
Met al die roepia’s ging ik naar de KPM om mijn schuld af te lossen, tegen de tijd dat ik op de boot terug stapte had ik nog maar een schuld van 1300 gulden,
waar ik alweer 300 van kon aflossen met de gage (loon) van de terugreis.
Er zou nog wel meer te schrijven zijn over deze periode, maar er brak nu een andere periode aan na mijn terugkomst in Nederland.
Over mijn tijd bij de KNSM heb ik ook al wat geschreven. Ik stopte daarna helemaal met varen en moest in militaire dienst.
Daar komen dan een paar volgende verhalen over, want bij mij gaat niks normaal.
Kees Sijpestijn