Het is 3.45 uur, de olieman van de wacht klopt op de deur en roept seperempat jam, tuan.
Met wat gekreun en gegeeuw kom ik uit de kooi en ga op de bank zitten om wakker te worden; de nachten zijn toch maar kort als er wachtgelopen moet worden.
Een schoon ketelpak wordt aangetrokken, nog even tijd om wat te lezen tot het 5 voor 4 is en ik de derde (die de hondenwacht loopt) ga aflossen.
Door de huttengang loop je naar de machinekamerdeur en je bent er weer klaar voor.
Als je de deur doorgaat komt de hete lucht je tegemoet, vermengd met de geuren van diesel, smeerolie en uitlaatgassen, met je nog wat slaperige hoofd weet je gelijk waar je bent.
Als je dan nog niet wakker bent verjaagt het regelmatig gedreun van de Werkspoor hoofdmotor aangevuld met het snellere en luidere lawaai van de hulpmotor de laatste flarden van de slaap.
De motor zingt zoals altijd een eigen lied waarvan de tekst luidt: “Ik doe mijn best maar kan niet meer”! Het ritme van acht cilinders.
Van bovenaf heb je een prachtig gezicht op de bewegende klephefbomen, die samen met de nokken op de nokkenas een soort ritmisch ballet opvoeren
en op de glimmende leuningen en de stalen roosters van de bordessen.
De wacht wordt overgedragen, er blijken geen bijzonderheden te zijn en de derde verdwijnt naar boven om aan het tweede deel van zijn nachtrust te beginnen.
De olieman verzorgt de separatoren, doet zijn smeerronde en vult de dagtanks bij. Ik ga alle meters na, controleer temperaturen, drukken en de vulling van tanks.
Je deed toen alles visueel en manueel, wat nu door allerlei sensoren en automaten wordt gedaan.
Elk heel uur wordt het aantal slagen dat de hoofdmotor heeft gemaakt uitgerekend en de brandstof indien nodig bijgeregeld.
Tegen zes uur klinkt de fluit van de spreekbuis van de brug en meldt de eerste stuurman dat het een half uur voor aankomst is.
Nu is het gedaan met de betrekkelijke rust van het zeewacht lopen. De tweede hulpmotor wordt gestart en op het net geschakeld.
Stroom en water aan dek worden bijgezet, de afsluiters van de aanzetluchtluchtvaten opengedraaid, zodat er lucht op de aanzetkleppen staat.
De beide luchtcompressoren worden stand-by gezet, klaar om de tijdens het manoeuvreren verbruikte lucht bij te pompen en de hulpsmeerolie pomp gaat bij.
Als laatste wordt de Baas gewaarschuwd en het manoeuvreerboekje klaargelegd op de lessenaar.
Als de tijd daar is, klinkt de bel van de machinekamertelegraaf: stand-by. Dan volgt een serie commando’s die de vaart uit het schip halen: halve kracht, langzaam, stop.
Het brandstofhandel gaat op 0 en het omkeerhandel in de neutrale stand.
Als de loods aanboord is wordt langzaam vooruit gevraagd. De telegraaf wordt beantwoord, het omkeerhandel gaat in de vooruit stand,
daarna wordt het brandstofhandel op aanzetten gezet waarmee lucht via de aanzetkleppen in de cilinders stroomt. De motor begint te draaien en als hij genoeg omwentelingen maakt,
wordt met het brandstofhandel brandstof gegeven waarna de motor start.
Dit manoeuvreren, de geluiden van het sissen van de aanzetlucht en de eerste ontbrandingen zijn herinneringen die je nooit meer kwijtraakt.
Nu volgt een periode van manoeuvreren, waarvan de frequentie afhankelijk is van de aangelopen haven of rede, het weer, de stroom en de vaardigheid van de gezagvoerder.
Er waren kapiteins die aan een paar manoeuvres genoeg hadden om een R-boot tegen de kade of aan een steiger te leggen,
maar er waren ook enkele ouwes (gelukkig heel weinig) die zoveel manoeuvres nodig hadden dat de compressoren de aanzetluchtvaten niet meer op druk konden pompen
en de luchtdruk zover zakte dat er niet mee gestart zou kunnen worden.
“Hier machinekamer, wilt U doorgeven dat we nog maar voor 3 starts lucht hebben”
Zo’n mededeling betekende dat er op de rivier of in de haven voor anker gegaan moest worden om de aanzetluchtvaten weer op druk te brengen,
daarna kon het proces van afmeren weer van voren af aan beginnen. Uiteraard onder grote belangstelling van het walvolk op de kade.
Na 50 jaar kan ik nog de geuren, de geluiden en de warmte voor de geest halen, een goede manier om in slaap te komen, namelijk te fantaseren dat je over een paar uur weer op wacht moet.
Na mijn KPM tijd heb ik nog veel met motoren te maken gehad, maar jammer genoeg zijn ze steeds sneller gaan lopen waardoor het basgeluid is verdwenen
en vervangen door een hoogfrequent snoeihard lawaai, dat in combinatie met de gillende turbo’s door merg en been gaat.
Aan motoren kun je verslaafd raken. Als ik op een schip ben of ergens een dieselcentrale tegenkom, probeer ik altijd een kijkje te nemen
in de motorkamer om even te snuffelen aan de sfeer de geuren en de geluiden van toen.
I.S.Schaafsma