Tempo doeloe 1

Het eerste begin

In 1949 na het behalen van het MULO B diploma solliciteerde ik naar een opleidingsplaats bij de KPM. In een schitterende kleuren folder - die helaas verloren is gegaan - stond de mogelijkheid om door de maatschappij te worden opgeleid en er werd een glanzende toekomst voorspeld. Na mijn sollicitatie kreeg ik een oproep om op het hoofdkantoor te verschijnen gevestigd in het imposante Scheepvaarthuis te Amsterdam, dat ook nu nog op mij zeer indrukwekkend overkomt. De hoofdingang, de beelden, de grootte, de locatie op de hoek van de Prins Hendrikkade / Binnenkant en dan afwerking van het interieur: houten lambriseringen, gebrandschilderde ramen en beelden.

Vervolgens doorstond ik de lichamelijke keuring en ook een psychotechnisch onderzoek. Korte tijd later kreeg ik bericht mij te melden in Vlissingen, in de zeevaartschool op de Boulevard, voor de opleiding scheepswerktuigkundige. Met mij waren er nog ca. 75 à 80 jongelui, die voor rekening van KPM, KJCPL en Shell gingen studeren. Het was een bonte verzameling jongelieden, er waren er die net 16 waren, anderen hadden in Indië achter de kawat gezeten, zelfs waren er die al als militair gediend hadden. Uit alle streken van het land kwamen ze, ieder met zijn eigen verleden.

We werden verdeeld over particuliere kosthuizen die volgens de KPM "eenvoudig doch goed" waren. Samen met twee maten werd ik ondergebracht bij een gezin, bestaande uit een vader (gepensioneerd tuiger van de Schelde, zo één die nog aan ra’s, stagen etc. van grote zeilschepen had gewerkt), een moeder gekleed in Walcherse klederdracht en een ongehuwde dochter, in de Hendrikstraat tegenover het Beeldenhuis, vlakbij het kleine dok (dok van Perry) en de werf Het kostgeld dat door de maatschappij werd betaald bedroeg fl. 70, - per persoon.

Onze accommodatie bestond uit een achterkamer en we sliepen in een alkoofje met nog geen halve meter afstand tussen de bedden. Deze slaapruimte bevond zich tussen onze studeerkamer en de woonkamer van de familie. De verwarming in de winter bestond uit een potkachel en we kregen wat houtblokken om de boel ‘s avonds wat op temperatuur te brengen. Er was geen badkamer of douche, alleen een aanrecht met koudwaterkraan. Het was een tijd van relatieve armoede zo vlak na de oorlog. Tegen tienen ‘s avonds begon de kostjuffrouw te roepen "gaan jullie naar bed en doen jullie het licht uut?" want elektriciteit kostte ook toen geld. Tegen die tijd begon het trouwens ook koud te worden want de houtblokken waren opgestookt en de kachel ging langzaam uit, behalve die ene keer toen wij een paar versleten gymschoen opstookten, toen stond de kachel en de pijp roodgloeiend.

Het was de tijd van schaarste : in de brief van de KPM waarin stond wanneer en waar we ons moesten melden stond "Ook Uw distributiebescheiden niet vergeten". Voor de aanschaf van bijvoorbeeld overalls moest je eerst naar het gemeentehuis voor textielbonnen.

De wekelijkse douchebeurt vond plaats in een gemeentelijk badhuis aan de Bonedijkestraat, waar je in gezelschap van soldaten, marinelui, zeevaartscholieren en burgers een kwartier de tijd kreeg om je in een cabine te verfrissen. Een gezellige drukke boel met enkele badmeesters, die als volleerde sergeant-majoors het zootje ongeregeld op tijd de cabines uit moesten jagen, de boel schoonspuiten en dan de volgende lichting er in. Soms kon je door de wasem geen hand voor ogen zien.

De scheepswerf was vlakbij, de beide hellingen lagen om de hoek en aan de overkant van het water stond de hal met de proefstand. Als er weer een Schelde-Sulzer diesel proefdraaide kon je dat dagen en soms nachtenlang horen en voelen. Het aflopen van een schip van de helling was een machtig moment, voor het eerst raakte de romp die je had zien groeien van kiel tot schip, het water.

De Schelde gaf ook het ochtendritme aan: 07:20 eerste fabrieksfluit, 07:25 tweede fluit en 07:30 derde fluit. Als je die geluidsignalen in de gaten hield kwam je nooit te laat. Ik kan me niet herinneren dat ik toen een horloge bezat. Met mijn kostmaten kon ik het als jongste goedvinden, zij het dat hun opleiding –HBS- en het leeftijdsverschil hun een reusachtige voorsprong gaf in levenservaring (met de meiden o. a. ) en kennis. Het eerste jaar moest ik behoorlijk aanpoten om het vereiste niveau te halen op het gebied van wiskunde. Het kerstrapport was niet best, in de klasrangorde stond ik ergens onderaan, in het rechter rijtje om bij het voetbal te blijven. Een stevig gesprek met de KPM vertegenwoordiger – dhr. Verstraaten - volgde: met het Paasrapport sta je ergens in het linker rijtje anders ga je van school. Gelukkig ging het steeds beter en mocht ik na 2 jaar het diploma BM in ontvangst nemen.

Was het gezellig? Ja, maar een rijk bestaan, nee. Van de maatschappij kreeg je fl. 5,- zakgeld in de maand aangevuld door een donatie van mijn ouders van fl. 2.50. Uiteraard waren kost- en inwoning evenals boeken en uniform gratis maar voor een schoenreparatie moest ik bij mijn ouders wezen. Met de schoolvakanties ging je naar huis dat was dus drie maal per jaar. Met de trein als je geld had en anders liftend. In die tijd was het niet moeilijk een lift te krijgen als in je uniform langs de weg stond, was je zo weg.

Mijn kostmaten rookten, maar konden gewone shag niet betalen en rookte stokken (afval dat overbleef als de goede delen van de tabaksbladen waren verwerkt). Dat werd in pondspakken verkocht en kostte bijna niets.

Als we iets van stamppot kregen lapten wij met elkaar fl. 0.38 cent voor een pakje BlueBand om de pot wat smeuïger te maken. Onze kostjuffrouw was "zunig" met vlees, vet en spek en dat had ze beter niet kunnen doen met 3 hongerige kerels in huis.

Zo maar ‘s avonds de stad in was er niet bij, uiteraard was er het geldgebrek, maar er was ook de avondklok; na 19. 30 mocht je je niet meer op straat vertonen, er was altijd de kans dat je door een surveillerende conciërge of leraar werd gesnapt als je later op straat was. Ook werden af en toe de kosthuizen bezocht en kwam de surveillant kijken of de jongens wel thuis en aan de studie waren.

Het theorie onderwijs werd gegeven in het oude weeshuis aan de Badhuisstraat, per lokaal verwarmd door een grote kolenkachel, die door "gestraften" -voor de lessen begonnen- gevuld moesten worden e. e. a. onder de leiding van de conciërge, Dhr. Deutekom. Van hem de kreet: Ik en de directeur hebben besloten…. . ".

Een andere straf was het roeien op zaterdag op het kanaal door Walcheren. De bootsman-een oud marineman- hield het tempo behoorlijk hoog –haal op gelijk- zodat je als een dweil na afloop thuis kwam.

Het praktijk onderwijs werd gegeven in de nog overeind gebleven werkplaatsen op de boulevard. We leerden daar smeden, plaatwerken, Electro, bankwerk en draaien. Voor het vak montage stond er een compound stoommachine en wat kleiner spul opgesteld.

De leraar smeden was afkomstig van de Schelde en leerde ons de grondbeginselen van het smeden: "jongeman, een beetje dunder in de midden". Tegen de tijd dat we van dikke stukken ijzer dunne stukken hadden gemaakt moesten we die weer aan elkaar wellen en begon de cyclus weer overnieuw.

Je leerde ook plaatwerken: oliekannetjes maken of verfblikken. Smeden en plaatwerken heb ik later aan boord nooit gedaan, maar het was wel nuttig om de eigenschappen van het metaal te leren kennen. Montage en Electro waren heel wat meer toepasbaar in ons later beroepsleven.

De leraar scheepsmotoren had de bijnaam Jan Diesel, er werd gezegd dat hij aan het geluid van de van de motor van passerende schepen kon horen welk fabricaat, hoeveel cilinders, wat er aan mankeerde en de leeftijd van de hoofdmachinist. Hij woonde in een huis op de Boulevard, schepen voeren bijna over het voeteneind van zijn bed vandaar. Hij las veel technische tijdschriften en zoals je op de kleuterschool bij goed gedrag een plaatje kreeg zo gaf Jan Diesel ons advertenties uit bijvoorbeeld The Motorship.

In onze vrije tijd werden er in de binnenstad rondjes gelopen: Bellamy park, Nieuwendijk, Walstraat, Jacobsstraat, Bellamy park. De plaatselijke schonen liepen tegen gesteld richting zo kwam je elkaar steeds tegen. Je hoefde geen plek af te spreken om een meisje te ontmoeten, na een rondje kwam je elkaar tegen. Als het "aan" was, ging je met de uitverkorene de Boulevard op want veel te verteren hadden we niet. Soms moesten de meisjes die al een baan hadden betalen voor de consumpties.

Toen de zomer van 1951 naderde en de examens achter de rug waren, kwam het moment van afscheid van Vlissingen en viel de groep uit elkaar: de een ging direct naar zee, de ander moest nog enkele maanden stage lopen zoals ik in Rotterdam. Ook voor mij kwam dat ogenblik eind december en mocht ik vertrekken als passagier aan boord van het ms. Oranje net 18 jaar oud. Op naar de Oost!


I.S. Schaafsma