Man overboord

Op de stoomschepen die omstreeks de jaren 50 in de archipel voeren, was het altijd een gezellige drukte. Meestal waren de dekken tot de laatste vierkante meter gevuld met dekpassagiers, koopwaar en vee. Ook de hutten voor 1ste en 2de klas passagiers waren bijna altijd goed bezet. Vergeten doe je nooit de geuren: in de kuildekken de kretek in de sigaretten en in de gangen van de 1ste en 2de klas rook het naar kajuh putih olie en tijgerbalsem.

Er waren in die tijd nog bijna geen vliegtuigverbindingen, dus alle verkeer tussen de eilanden ging per schip. Hele gezinnen met kinderen en soms ook ongelooflijk mooie Indische meisjes bevolkten de salons en de hutten. Voor de jongere ongetrouwde officieren viel er veel te zien en te ontmoeten, vaak aangemoedigd door tantes of moeders, die een schoonzoon met als beroep officier wel zagen zitten.

Deze geschiedenis heeft plaats op een schip dat in een lijndienst voer van Priok naar Ambon. Het schip was net vertrokken van Surabaya op weg naar Makassar. De drukte die altijd gepaard gaat met het vertrek was achter de rug, de rust was weer gekeerd.

De derde stuurman liep de eerste wacht en werd om middernacht afgelost door de tweede, hij moest nog een ronde over het schip maken, zien of alle navigatielichten helder branden, de log aflezen, kijken of er geen open vuur was en er geen bijzondere dingen gebeurden.

Bij zijn rondgang over het sloependek kon hij de verleiding niet weerstaan om in een laadboot –die tegen het schip waren gesjord en niet binnenboord gedraaid waren- te klimmen met de bedoeling een blik in de hutten te werpen.

Indische mensen hadden de gewoonte om te slapen met het licht aan, als dan toevallig ook nog de jaloezieën voor de ramen van de hut geheel of gedeeltelijk open stonden, er was immers geen airconditioning, viel er misschien wel een blik op één of meer van die mooie Indische meisjes te werpen, in min of meer ontklede toestand.

Vanuit de eerste laadboot was er niets te zien dus overgestapt in de volgende, deze handelingen gebeurden in volslagen duisternis met overal sjorringen, lopers en vanglijnen. In de tweede boot viel in de hutten wat meer te zien en de jonge stuurman hing vervaarlijk buiten de sloep om een glimp op te vangen van een jonge schone. Als er iets fout kan gaan, gaat er ook iets fout, bij het uitstappen bleef hij achter een sjorring haken, verloor zijn evenwicht en met een geweldige plons duikelde de stuurman overboord, de Java zee in. Wat hij ook los liet, niet zijn lampu senter en dat werd zijn geluk, als mede het feit dat zijn ouders hem in zijn jonge jaren hadden leren zwemmen.

De Javaanse uitkijk stond toevallig aan de goede kant op de brug, hoorde de plons en had onmiddellijk door, dat dit alleen maar een man overboord kon zijn. In het kielzog pinkelde het zaklantarenlichtje.
De uitkijk waarschuwde de tweede stuurman: “Tuan seseorang jatuh dari kapal ke laut. Saya liat lampu di belakan kiri”. De second gaf de jurumudi order het roer aan boord te leggen, de machinekamer werd gewaarschuwd en de Ouwe werd uitgepord. Met een grote boog voer het schip terug naar het kleine lichtje.

Bij het bereiken van het lichtje, werd de machine gestopt en even achteruit geslagen. Toen het schip stil lag werd de motorboot gevierd -de motorist en de serang waren al opgetrommeld- zo voer de vierde stuurman naar de drenkeling.
Wie schetste hun verbazing toen het de derde stuurman bleek te zijn die aan de bootshaak hing.

Nadat hij “gered” was en als een verzopen kat aan boord kwam, stond daar een niet zo vrolijke ouwe die midden in zijn slaap gestoord was hem op te wachten. Op de vraag van de gezagvoerder hoe het mogelijk was dat hij in zee terecht was gekomen, vertelde de 3de stuurman dat hij op zijn ronde ook de boten had geïnspecteerd, hij was immers verantwoordelijk voor de sloepsinventarissen en dat hij zich verstapt had.
Midden in de nacht? vroeg de kapitein die al door had hoe een en ander was gebeurd.

Hoe een en ander in het journaal werd geschreven is mij niet bekend.

I.S. Schaafsma