s.s. Plancius (1924 – 1958) naar haar laatste rustplaats

Het verhaal speelt in november 1958

Het hoofdkantoor had besloten dat er voor een deel van de opgelegde vloot in Singapore geen toekomst of emplooi meer was. Het vlaggenschip van de vloot, de Plancius werd met nog enkele kleinere schepen voornamelijk kolenstokers voor de sloop verkocht naar Hong Kong.

Ja, hoe krijg je zo’n schip bij de slopers, er zijn enkele mogelijkheden: onder eigen kracht, Smit Internationale inhuren, een derde mogelijkheid die een creatieve walslurp had bedacht, was wegbrengen door één van de opgelegde schepen als sleepboot. De laatste mogelijkheid werd gekozen: de schepen lagen immers werkeloos, er was een bemanning die niets uitvoerde en een sleepboot huren kost geld. Dat het slepen van een groot schip toch enige vakkennis en inzicht vergt kwam niet op bij het kantoor, dat het typhoon seizoen aan de gang was evenmin. Wat is immers de vaartijd van Singapore naar Hong Kong, een dag of vijf? Het ms. Baud(1949-1960) werd uitverkoren om de sleepreis te gaan maken.

Er kwamen sleeptrossen aanboord. Er werd gekeken hoe de trossen konden worden belegd, besloten werd de tros een paar slagen om het dekhuis van de stuurmachinekamer te leggen dan te beleggen op de achterbolders. Met wat kunst en vliegwerk werd naar de Plancius gemanoeuvreerd en vastgemaakt.

Toen de Plancius vrijkwam van de schepen die naast elkaar waren afgemeerd bleek een humorist met grote letters “ex voorraad KPM”op de bakboordzijde geschilderd te hebben.

In de middag van de 07 november werd vertrokken met niet alleen de Plancius, maar achter de Plancius werd nog de Sidajoe ( 1928 – 1959) vastgemaakt, een brainwave van een nautische dienst man die oog had voor ons tantième. Maar het schoot niet op, de vaart wilde er maar niet inkomen. Tegen de avond was de sleep nog niet uit het zicht van de rede van Singapore en werd ten einde raad besloten om de Sidajoe maar weer los te koppelen want zelfs met schitterend weer liepen we niet meer dan een mijl drie.

Toen we eenmaal in de Zuid Chinese zee waren bleek de Plancius als een gek te gieren en moesten de paar man die aanboord waren proberen het roer wat te verstellen om het schip weer wat meer gedwee achter de Baud aan te laten varen.

Op een morgen toen we bij het eerste daglicht naar de sleep keken, bleek die meer dan 30 raden slagzij te hebben, een of andere tank was leeggelopen, gelukkig kon er een ketel onder stoom gebracht worden om een lenspomp aan de praat te krijgen en kon het water weggepompt worden waardoor het schip weer recht kwam te liggen.

Ondertussen werd het weer steeds slechter door een staartje van een typhoon en kwam er een ander probleem om de hoek kijken. De Baud had geen lading in, waardoor de schroef amper onder water bleef en om de haverklap boven water kwam. De enige regulateur waarmee de Werkspoor was uitgevoerd, was de asbreuk beveiliging, die prompt de motor uitschakelde als de schroef boven water begon te razen. Voordat de motor weer gestart kon worden moest die eerst helemaal uitgedraaid zijn, alvorens een wtk met zijn vingers het blokkeerpalletje van de Aspinal regulateur kon vrij maken. Op de brug deed men het dan bijna in de broek omdat de Plancius - met grote halen van die scherpe boeg - recht op achterschip van de Baud bleef doorzetten. Het aanzetten van de motor moest met de nodige omzichtigheid gebeuren, als het mislukte zat de Plancius in het achterschip, maar als het te ruig ging schoot de Baud naar voren en was er kans op breuk van de sleeptros, die dan misschien ook nog in de schroef kon raken met onprettige gevolgen. Toen dit akkevietje een paar maal was voorgekomen besloten we maar te gaan “hengelen”, telkens als het achterschip omhoog kwam de brandstof toevoer knijpen tot de schroef weer in het water was en dan weer wat brandstof geven tot de volgende hengelbeurt. De wtk van de wacht stond 4 uur lang vastgenageld aan de manoeuvreerstand.

Er kwam nog iets anders om de hoek kijken, door het slechte weer, het sterk werkende schip en enig achterstallig onderhoud, raakten een aantal zoutwater leidingen lek en moesten - al spuitend - provisorisch worden gerepareerd want even stoppen om te repareren was onmogelijk met een sleep achter je aan. Zo gingen al ploeterend en martelend 14 dagen voorbij.

Na Hainan kregen we langzamerhand het gevoel dat we het ergste gehad hadden, het weer werd beter, de Plancius gedroeg zich voorbeeldig en elke dag kwam een vliegboot van de United States Navy even een kijkje nemen, een hele geruststelling te ervaren dat er toch nog mensen waren die in ons geïnteresseerd waren.

Op de 23ste november kwamen we in het Great West Channel van Hong Kong aan waar een echte sleepboot de Plancius na een sleepreis van16 dagen en na 34 jaar dienst naar de sloopwerf bracht.

Sommige KPMers zagen de afgang van de Plancius –gesleept, geen vlaggenschip meer, ex voorraad KPM op de voorheen spierwitte romp geschilderd- met een bloedend hart gebeuren, anderen hadden minder compassie, zoals een hoofdwtk het ooit eens zo treffend verwoordde toen de Commodore na een dokbeurt opmerkte en de “hoge druk” over de kade naar het schip liep:
“Zie de Grand Old Lady er weer eens mooi bijliggen”
“Ja net een hoer, mooi van buiten, rot van binnen”

I. S. Schaafsma