Kentering

Soms komen er ineens -na al die vervlogen jaren- herinneringen aan tempo doeloe boven, meestal zijn het mooie, aangename zaken die zijn blijven hangen, de minder geslaagde zijn weggeleden zoals: hoe heet het was in de bejaarde machinekamers, de kleine hutjes zonder airco, maar met slechts een windhapper in de patrijspoort en een soort van wastafelkast met een boven tankje voor schoonwater en een afvoer tankje onder de wasbak, die leeg gekiept werd als de wastafelkast gesloten werd, het systeem werkte wel redelijk, als je tenminste een oplettende djongos had die de niveau’s van de beide tankjes bijhield, anders kon het wel eens een zooitje worden, als de opvangtank overliep en als de boven tank niet tijdig bijgevuld was, kon je je tanden niet meer poetsen, er waren geen douches aan boord maar mandibakken (was trouwens niet slecht dat mandiën met de gayong).

Communicatie met Holland verliep redelijk met de post, als je tenminste in de hoofdhavens kwam. In de buitengebieden kon het wel eens weken duren voor een brief je had ingehaald. Kleine ongemakken waar je nu niet meer aan denkt zoals rodehond, badkamer eczeem, kakkerlakken, ratten etc. die het leven onaangenaam konden maken. Kali varen bracht risico van malaria met zich mee, in de havens lagen soa’s, zoals ze nu worden genoemd, op de loer en niet te vergeten: ziekten als tyfus en hepatitis, die je kon oplopen zowel op de wal als aan boord.

Onze etat mayor aan boord had daarvoor een probaat middel: Bols neem er een, of Bokma neem er twee, soms werden het er drie. (1) Op de brug moesten dagelijks vele problemen worden opgelost. Geen radar, geen echolood, geen radio of astronomische navigatie middelen, zelfs goede kaarten waren niet voor alle bestemmingen beschikbaar of onbetrouwbaar. Prauwen die zonder lichten voeren of aan het vissen waren maakten het varen ‘s nachts lastig.

Iets wat mij steeds is bij gebleven dat zijn de zwevende schepen.

Ik vermoed dat het omstreeks de kentering was, als de ene moesson wordt afgewisseld door de andere en vond plaats bij het aanlopen van de kust van Borneo. Het ss. Generaal van Geen –onderhoudend een lijndienst Surabaya – Kalimantan (Borneo)- voer op een spiegelgladde zee, de enige beweging in het water was de deining veroorzaakt door het schip. De hitte in de stilstaande lucht was moordend.

De maatschappij- en de nationale vlag hingen als nat wasgoed bewegingsloos naar beneden. De lucht was heiig en ging naadloos over in het wateroppervlak, er was geen kim te zien. Schepen en prauwen leken eerder te zweven dan te varen, een heel onwerkelijk gezicht tegen de egale lucht en het water. De enige geluiden die te horen waren het ruisen van de boeggolf en het schroefwater, verder was het doodstil. Af en toe kwamen er uit de luchtkokers geluiden van het werk in het ketelruim als de stokers kolen in de vuren gooiden: het openen van de vuurdeuren, het schrapen van de kolenschoppen, het oppoken van de vuren en het wippen van de as.

Uit de machinekamerkap kwam het zuchten van de armen en benenwinkel, alsmede het ritmische getik van de kleppen van de Lenz stoommachine. De rook uit de gele schoorsteen steeg vrijwel rechtstandig naar omhoog. Aan dek en op de brug was het drukkend heet, in machinekamer en ketelruim was het verstikkend, de temperatuur steeg daar tot bijna 50 graden. In het ketelruim was het klimaat vergeleken met de machinekamer iets beter, vanwege de trek van de vuren, die een zucht (warme) lucht uit luchtkokers liet komen.

Bij het kali-varen was het terus stand-by, als de wacht voorbij was, stond je als wachtdoende wtk in een plas zweet. Twee liter water ging er vol doorheen tijdens je wacht. De vlakke kust was vrijwel niet te zien door de heiigheid en de staken -die aangaven waar de kali begon- al helemaal niet. Het was ten tijde van de achtermiddagwacht. Voor de monding van de kali bevond zich een modderbank, die maar weinig ruimte bood voor de toch niet zo heel diepstekende van Geen, maar wel een teken was dat het schip zich in de buurt van de monding van de kali bevond. De serang (bootsman) werd met het dieplood naar voorkuil gestuurd, begon te loden en de diepten af te roepen, die steeds minder werden, tot er op den duur geen voet water meer onder kiel stak en dat bij hoogwater. Af en toe stond de Ouwe van tafel op –het was de tijd van het middageten- liep naar een van de zijramen van de salon en riep naar de brug die boven de salon lag:
“second zit er nog vaart in?”
“We maken nog voortgang”
”Goed zo second, ga zo door”
”Aye, Aye Kaptein”
en de Ouwe ging rustig verder met de maaltijd.

De machinekamer was tijdig gewaarschuwd, dat we de baar gingen passeren, hetgeen resulteerde in het dichtdraaien van alle buitenboordafsluiters om te voorkomen dat de zoutwaterleidingen, wierkasten, leibaan koeling, condensor etc. vol met modder zouden komen te zitten. Met de machine op volle kracht -1050 ipk- ploegde het schip zich een weg door de modder die probeerde het schip in zijn greep te krijgen. Na een stief kwartiertje was de modderbank gepasseerd en vervolgden we de reis de kali op, naar de eerste van de vele stops, voor het lossen en innemen van de lading, en passagiers. Bij de laatste stop moest de van Geen omgezwaaid worden op een rivier, die vrijwel net zo breed was als het schip lang. Uiteraard geen boegschroef, alles moest met de machine, het anker en met trossen op diverse palmbomen gebeuren. Onvermijdelijk was dat er soms iets van de vegetatie of hutjes (kakus) aan het voorschip of de ankers bleef vastzitten.

Na heel wat geploeter kon de reis stroomafwaarts aanvaard worden en de reis naar de thuishaven-Soerabaya- aangevangen worden. Het waren schitterende staaltjes van zeemanschap die daar in de Oost vertoond werden, zonder de vele hulpmiddelen, die in de huidige tijd de zeeman ter beschikking staan. Er werd daar in die tijd werkelijk iets groots verricht.

I. S. Schaafsma

(1) Ergens aan de kant van de weg van Priok naar Batavia stonden reclameborden van Bols en Bokma naast elkaar